Richtingwijzers voor een sociaal klimaatbeleid

De verwevenheid van sociale en ecologische vraagstukken werd dit najaar scherper en dichter bij huis voelbaarder dan ooit. Wie minder budgettaire reserves heeft, kan pijlsnel stijgende energierekeningen of een overstroomde woning nu eenmaal minder gemakkelijk opvangen. Ondanks die realiteit, worden de ecologische en ongelijkheidscrises veel te vaak als losstaande of zelfs tegenstrijdige vraagstukken benaderd.

Omdat het kruispunt van sociale en ecologische vraagstukken centraal staat op de agenda van Denktank Minerva en Reset.Vlaanderen, staken de twee organisaties deze herfst ongeveer veertig knappe koppen uit klimaat- en sociaal beleid, middenveld en academische wereld bij elkaar rond de dimensies en prioriteiten van een sociale klimaatagenda.

Drie take-aways uit de workshops, lezingen en discussies van deze tweedaagse herfstschool over sociaal klimaatbeleid.

Eén: klimaatbeleid en armoedebestrijding gaan hand in hand, voor beide schiet knip-en-plak-werk tekort

Armoede-experte Bea Cantillon opende de herfstschool met een lezing over armoedebeleid. Ontstellende grafieken en cijfermateriaal onderbouwden haar stelling dat armoede geen randverschijnsel, maar een structureel, hardnekkig en constant groeiend kenmerk is van ons maatschappelijk model.

De omvang, noch de invulling van de welvaartstaat biedt er een grondig antwoord op. Want terwijl mensen, economie en welvaartsstaat steeds méér werken, en steeds méér middelen genereren, blijft ook de armoede toenemen. Dat geldt overal in Europa, ook in Scandinavische landen met de reputatie van een sterk sociaal vangnet. In 2020 deden zo’n 195.000 mensen maandelijks een beroep op de voedselbanken, een cijfer dat Cantillon zelf met verstomming slaat. ‘Aan het begin van mijn carrière had niemand zich ingebeeld dat voedselvoorziening veertig jaar later nog een issue zou zijn.’

In 2020 deden zo’n 195.000 mensen maandelijks een beroep op de voedselbanken.

Willen we armoede ècht de wereld uit helpen, betoogt Cantillon, dan moeten we eerst erkennen dat groeiende economische ongelijkheid, net als ecologische destructie, geen bijproduct, maar een kerneigenschap zijn van het systeem. Pas wanneer we armoede niet meer als een bijkomstigheid, of het probleem van een ‘ander’ beschouwen, kunnen we er een duurzaam antwoord op formuleren. Een toeslag hier en een korting daar – dienstencheques, selectieve regelingen, verlaagde energietarieven- is als het plakken van pleisters op een mank been.

Zo’n duurzaam antwoord vraagt een maatschappelijke omslag, net zoals de klimaatcrisis. Beide crises vragen om een overheid die haar verantwoordelijkheid neemt en minimale garanties biedt aan burgers.

Zo draagt Cantillon het idee van publieke basisbanen aan, die mensen structureel uit armoede helpen en tegelijkertijd ingepast worden in een circulaire, duurzame economie. Ook overweegt ze voor het eerst het idee van een basisinkomen, dan wel partieel, dat een bodem legt onder de economie. Sociale rechtvaardigheid, concludeert ze, is een cruciaal voor die omslag: inkomens uit de grootste vermogens kunnen niet langer aan het herverdelingsproces ontsnappen.

Twee: duurzaam wonen, werken en consumeren heeft voor iedereen alleen maar voordelen, maar het meest voor wie het kwetsbaarst is. De toegankelijkheid van een duurzame levensstijl is de sleutel van sociaal klimaatbeleid.

In de transitie moeten onze woon-, werk- en consumptiegewoonten collectief op de schop, zo veel is duidelijk. Maar het beleid dat die shifts moet genereren, blijft gericht op het geven van een duwtje in de rug aan zij die over het comfort en de middelen beschikken om te investeren in isolatie, zonnepanelen of een elektrische wagen. Investeringen die zichzelf op den duur terugbetalen: wat een gemiddeld gezin uitgeeft aan wonen en energie zal volgens Yelter Bollen (Bond Beter Leefmilieu) al vanaf 2030 teruglopen dankzij de transitie.

Maar juist die terugverdieneffecten zijn het allergrootst bij de meest kwetsbare gezinnen. En vice versa: de toenemende prijs van een vervuilende levensstijl hakt er bij hen het hardste in.

Dat werd heel concreet in de workshop over energiebeleid van Leen Smets (SAAMO, voorheen Samenlevingsopbouw). Zij presenteerde op de herfstschool doordringende getuigenissen en conclusies van het project Klimaatstem van MIA, waarin verschillende mensen die in armoede leven in gesprek gingen over de duurzaamheid van hun woning.

Goed wonen omvat veel meer dan louter een dak boven je hoofd hebben. De energiezuinigheid van een woning blijkt precies bij deze groep een doorslaggevende factor. Een slecht geïsoleerde, vochtige of onverzorgde woning levert gezondheidsproblemen, zorgen over energierekeningen en sociale uitsluiting op, omwille van schaamte en terughoudendheid om vrienden of familie uit te nodigen. Voor Smets is de hamvraag van sociaal klimaatbeleid daarom de volgende: hoe krijgen we alle maatschappelijk kwetsbare gezinnen in een veilige, betaalbare en duurzame woning?

Maar niet enkel hoe we wonen, ook waar we wonen maakt een groot verschil. Julie Mabilde (adviseur en projectleider bij Vlaams Bouwmeester) liet in haar workshop over woonbeleid duidelijk zien hoe ook daar ecologische en sociale uitdagingen en oplossingen samengaan. Terwijl wonen in steden en stadskernen, nabij knopen van openbaar vervoer belangrijk is voor het terugdringen van uitstoot in dagelijks woon-werkverkeer, wordt juist daar wonen steeds duurder.

Precies de groepen die minder mobiel dreigen te worden wanneer brandstofprijzen stijgen, komen zo terecht op het platteland.

Ook blijven we zo groene gebieden aansnijden om tegemoet te komen aan de vraag aan betaalbare woningen. De oplossing ligt ook hier niet in een halfslachtige aanpak. Mabilde roept daarom op om verbeeldingskracht aan de dag te leggen. De manier waarop we de publieke ruimte inrichten en gebruiken moet volledig herdacht worden en we moeten alternatieve eigendomsmodellen opzetten die een tegenwicht kunnen bieden aan de dominantie van de vastgoedmarkt.

Drie: de omslag naar een ecologisch en sociaal duurzaam systeem is een gigantische en mondiale uitdaging. Maar ze is haalbaarder, betaalbaarder en realistischer dan op dezelfde voet doorgaan.

De grensoverschrijdende en omvangrijke aard van de klimaatcrisis wordt regelmatig aangehaald als verklaring voor het uitblijven van doortastend beleid bij politici. Maar de workshop van Yelter Bollen (Bond Beter Leefmilieu) over de financiering van de klimaatcrisis maakte duidelijk dat de financiële haalbaarheid van de transitie Europees, en wereldwijd niet onoverkomelijk is. ‘De transitie vraagt niet zozeer om veel méér geld, maar vooral om de heroriëntering van bestaande geldstromen.’ Zo wordt de prijs van Europese klimaatneutraliteit tegen 2050 berekent op zo’n 28 duizend miljard, waarvan slechts 5 duizend miljard bestaat uit nieuwe geldstromen. Voor de hoofdmoot van de investeringen gaat het om het omleiden van geld van vervuilende naar duurzame alternatieven, die zichzelf op termijn vaak terugbetalen. De bijkomende investeringen zijn bovendien een peulenschil naast de (moeilijk te onderschatten) kostprijs van klimaatontsporing. De schade en schaarste die aanhoudende opwarming van de aarde alleen al in België in petto heeft, wordt geschat op 9 miljard per jaar.

Voor Tomas Wyns (onderzoeker aan de VUB), die zijn expertise over industrieel beleid uiteenzette, heeft Brussel belangrijke hefbomen voor de transitie in handen, met name in het zetten van standaarden. Als sterke interne markt met welgestelde consumenten, kan de Europese Unie de lat voor producenten hoog leggen. Het mooiste voorbeeld is Apple: dankzij Europese standaarden zullen zij nu wereldwijd universele oplaadpoorten gebruiken.

Ook benadrukte hij de wisselwerking tussen energiebronnen en industriële revoluties in de loop van de geschiedenis. Zoals de spoorweg-revolutie draaide op steenkool, de auto-industrie en -maatschappij op olie en de IT-revolutie dreef op elektriciteit, zo kunnen we ook groene industriële en maatschappelijke transformaties verwachten van de overstap naar hernieuwbare energie.

In een afsluitende lezing plaatste Els Hertogen (directeur 11.11.11) het klimaatvraagstuk ten slotte in het perspectief van internationale rechtvaardigheid. Ecologische vernieling, vervuiling en uitbuiting zijn verweven met het heden en verleden van internationale ongelijkheid. Onderbouwd met haar eigen ervaringen en reflecties, en gesprekken met elf denkers over internationale rechtvaardigheid (die ze bundelde in het boek ‘Van liefdadig naar rechtvaardig: 11 stemmen over internationale solidariteit’, Lannoo), luidt ook haar argumentatie dat solidariteit geen bijzaak, maar de kern van klimaatbeleid moet zijn.

Alsook van ons eigen handelen, zo sloot ze de bijeenkomst af met de inspirerende woorden:

onderwerp de wereld om je heen iedere dag opnieuw aan een open blik, herken en erken de onrechtvaardigheid die je ziet, en zet je in om er iets aan te veranderen

Louise Hoon van Denktank Minerva schreef dit stuk op vraag van Reset.Vlaanderen.